Rudolph Pabus Cleveringa

“Ik luid tot roem en volging van die hun leven gaven tot wering van onrecht, tot winning der vrijheid en tot waring en verheffing van al Neerlands geestelijk goed.”
 

Hoogleraar

Rudolph Pabus Cleveringa (1894-1980) is decaan van de juridische faculteit van de Universiteit Leiden als de bezetter in november 1940 de schorsing van Joodse docenten aankondigt. Het college van de Joodse hoogleraar Meijers op dinsdag 26 november 1940 gaat hierdoor niet door. Op het tijdstip van het college houdt prof. Cleveringa voor de honderden studenten die voor het college naar het Academiegebouw zijn gekomen een rede waarin hij een scherp protest aantekent tegen de schorsing. Deze rede inspireert velen tot protest en verzet tegen de bezetter, vooral in de academische wereld.

Prof. Cleveringa heeft over zijn rede nauw overleg gevoerd met zijn collega prof. Ben Telders. Telders bood aan om de rede te houden, maar Cleveringa vond dit als decaan van de faculteit zijn verantwoordelijkheid. Prof. Telders schrijft in het eerste jaar van de bezetting een aantal verhandelingen waarin hij jurische aspecten van de bezetting aan de kaak stelt. In december 1940 wordt hij hiervoor gearresteerd, verblijft enige tijd in het Oranjehotel en overlijdt in april 1945 in Bergen-Belsen.

In het Oranjehotel

Cleveringa wordt twee dagen na zijn rede gearresteerd. Hij heeft, samen met zijn vrouw Hiltje Boschloo, deze arrestatie voorzien en heeft al een koffer met zijn spullen klaarstaan als op 28 november de SD bij hem thuis komt. Cleveringa wordt overgebracht naar het Oranjehotel. Om de precaire verhouding met de universiteiten niet te verstoren verlenen de Duitsers Cleveringa een aantal privileges tijdens zijn gevangenschap: hij mag vaker schrijven en heeft meer bewegingsvrijheid dan andere gevangenen. In juli 1941 wordt Cleveringa vrijgelaten. Na een paar jaar in vrijheid wordt Cleveringa in 1944 als gijzelaar in Kamp Vught gevangen gezet. Hij overleeft de oorlog en draagt na de bevrijding bij aan de wederopbouw van de rechtsstaat in Nederland. Ook is hij gedurende tien jaar voorzitter van de Stichting Oranjehotel en schrijft hij de tekst op de bourdonklok van de Waalsdorpervlakte. Het dagboek dat hij tijdens zijn gevangenschap bijhield is uitgegeven onder de titel Gedenkschriften